Op 14 mei herdachten we het bombardement op Rotterdam. Een bommenregen van een kwartier die praktisch de gehele binnenstad verwoestte. Een weinig opvallende tegel op Plein 1940 vertelt ons de de kille feiten: 850 doden, 2.000 gewonden, 258 hectare binnenstand in puin, 25.000 woningen verwoest, 80.000 mensen dakloos en 11.000 panden verwoest. Een kleine tegel die nog steeds nadreunt.
Door: Agaath Flikweert
14 mei 2019 – Tussen de afspraken door even snel naar Donner. Ik heb net het bericht binnengekregen dat het boek dat ik afgelopen zaterdag heb besteld, binnen is. Bovendien, het is lekker weer buiten. Ik ben wel in voor een frisse neus in de zon.
Ik loop over het Plein 1940. Rondom het beeld van Zadkine zijn diverse kransen geplaatst. De herdenking van het Rotterdamse bombardement is net achter de rug. Op het terras zitten nog een paar oorlogshelden. Te ‘genieten’ van de zon, maar ook in gedachten verzonken. Terug naar de tijd van toen. Ik realiseer me dat het er ieder jaar minder worden. Ik zou er graag een op de foto zetten, maar durf het niet te vragen. Ik wil ze niet lastigvallen. En ook die privacy zit me in de weg.
Ik loop snel verder, steek de Coolsingel over. Het is er druk. Trams gaan en komen en de verkeerssituatie is er sinds de werkzaamheden niet overzichtelijker op geworden.
En daar staat ze. Met een lange regenjas aan en de tas in de hand. Ze zwaait ermee. “Mevrouw, mevrouw, zou u me even willen helpen? Ik wil graag naar het beeld. Maar alles is hier zo, zo anders!” Ik begrijp haar volkomen. Gemakkelijk oversteken is er op dit moment niet bij. Ik steek haar in, samen op weg naar Zadkine, haar beeld.
“Weet u, ik was 8 toen het gebeurde. Mijn moeder stond onder de douche en ik bij het raam. Ik hoor mijn vader nog gillen. Het is oorlog, het is nu echt oorlog. Vreselijk was het.”
Ik loop in mijn haast, stil naast haar. En luister. De oorlog komt in flarden terug. Over hoe haar vader in de loop van de oorlog vermagerde. Vijftig kilo was ie nog maar. En dat voor een gezonde jonge vent. Over haar schoonfamilie, die ze toen nog niet kende. Dakloos waren ze, allemaal. En dan haar schoonvader. Een lach verschijnt op haar gezicht. Of ik wist dat hij de mars voor de mariniers heeft gecomponeerd. Ze is er zichtbaar trots op.
En daar staan we. Zesentachtig is ze. Het trapje naar het plein schiet ze echter nog razendsnel op. Maar ze hoeft niet te dichtbij. Op een afstandje kijken is meer dan genoeg. Dus blijven we net bovenaan de trap staan. Daar ligt een tegel. Die heeft ze nog nooit eerder gezien. De feiten staan er genadeloos op vastgesteld. Wat een doden, wat een daklozen. Wat een herinneringen.
Het is genoeg geweest. Ze wil terug. En aangezien ik toch ook mijn boek nog op moet halen, arm ik haar weer in. Voorzichtig samen de trap weer af naar beneden. Zij vertelt verder. Over haar man. Vierennegentig maar nog echt helemaal niets mis mee.
“We leven gezond mevrouw. Iedere dag om 6.15 uur staat mijn man naast bed. Dan gaat ie de dieren eten geven. ’s Middags zakken we wel even in hoor! Maar goed, dat mag toch ook wel op deze leeftijd? Niet?”
Mijn verbazing wordt per minuut groter. Ze blijken een hele grote tuin te hebben die ze zelf bijhouden. Geen tuinman of wat. Ze vindt het nergens voor nodig. En als ze ergens naar toe willen, dan pakken ze hun eigen auto. Alleen de gedachte al dat ze opgehaald moeten worden. Ze gruwt ervan.
Zij en haar man. Een bakkerij hadden ze. Aan de Kortekade. Mijn god, wat had ze daar veel mensen ontmoet. Ze denkt nog even terug aan die ene vrouw die steevast gebak kwam halen als Juliana en Bernhard op bezoek kwamen. Ja, het was echt kwaliteit die ze met de bakkerij leverden! En Juliana en Bernhard hielden daar blijkbaar van.
We staan voor de deur bij Donner. Ze legt uit hoe de geschiedenis haar passie heeft. Volgende week stappen ze in de auto naar Nijmegen. Voor weer een andere herdenking. Op uitnodiging van de burgemeester van Capelle aan de IJssel, die ze vorige week weer ergens anders zijn tegengekomen. “Nu maar hopen dat die burgemeester de uitnodiging nog stuurt,” bedenkt ze zich verschrikt. “Ik heb nog helemaal niets ontvangen.”
We nemen afscheid. En ik realiseer me dat ik deze dag geen mooier cadeautje had kunnen krijgen. Haast heb ik niet meer. Op het plein zie ik dat de veteranen inmiddels zijn verdwenen. Oud en kwetsbaar zagen ze eruit. Ik vraag me af hoelang ze ons hun verhaal nog kunnen vertellen. Verhalen uit de eerste hand waarin alle details van de oorlog nog doorklinken. Hoe intens ze zijn heb ik net weer gemerkt. Laten we daarom naar die verhalen blijven vragen. Nu het nog kan!
Reacties
Er zijn nog geen reacties geplaatst.